21. 2 Metamorphosen und Kehraus (1988) | Het Universiteitsorkest Limburg vroeg Niël (met financiële steun van het
Fonds voor de Scheppende Toonkunst) om een muziekstuk te componeren voor de viering van het
2de lustrum (het orkest was door de harpiste Phia Berkhout opgericht in 1978).
De toenmalige dirigent was de hoboïst Naud Brand, een goede vriend van Niël.
Deze componeerde voor dit amateur(!)orkest een groot opgezet symfonisch werk, op een thema
van de door hem bewonderde Haydn. Het bleek te moeilijk, er ontstond weerstand bij de musici;
de première van een deel in de Maastrichtse Annakerk op 18 november 1988 kreeg
slechte kritieken, Brand nam een jaar later ontslag, Niël verbood het orkest om het
muziekstuk ooit nog uit te voeren.
De toelichting van Niël bij genoemde première geeft enig inzicht in opzet, werkwijze en bedoelingen van de componist bij deze muziek. Als testament presenteert het nog eenmaal in volle breedte en diepgang de muzikale wereld van Matty Niël: de vastgewortelde uitgangspunten, de technieken van de vakman, de dramatische kracht van zijn muzikale expressie. Soeters noemt het in zijn biografie (p.202) ‘de kroon op zijn hele oeuvre’; dat oordeel laat ik over aan de luisteraar.
Luistertip
– Metamorphosen als veranderingen van gestalten: zie de uitleg boven bij de
sleutelbegrippen in 10. Het begrip verwijst naar Ovidius’ gedaanteveranderingen:
hetzelfde in een andere verschijningsvorm. Zo komt het begrip heel dicht bij
Variationen. Kehraus, zie bij 9.
Richt de aandacht van je oren in ieder geval van tevoren op de betreffende pianosonate van Joseph Haydn, liefst het gehele 1ste deel, maar op z'n minst de expositie. Je hoort de herhaling ervan vanzelf komen. Let op: Hoboken 50 in C, is niet sonate nr.50, die is in D. Er is een prachtige uitvoering te vinden op internet van András Schiff. Je zult ervaren dat ook Haydn zelf al prachtige dingen doet met zijn uitgangspunt! – Eigenlijk is het dus ook hier: Variationen und Fugen, dat wil zeggen : een gekozen (maar dikwijls zelf niet klinkend) muzikaal uitgangspunt – een motief, of een citaat – wordt met alle muzikale middelen veranderd, het verschijnt in telkens nieuwe gedaanten of gestalten; en die verschijningsvormen ‘communiceren‘ met elkaar: gaan allerlei combinaties aan (Fugen), vechten geschillen uit, hebben innige conversaties, spreken zich uit, en noem maar op. Daarom hoor je hier dezelfde rigoureuze muzikale processen als in Niëls andere absolute muziek (zie b.v.10, en 12). – In dit muziekwerk staat eigenlijk een breukpunt in de muzikale traditie centraal: het ‘gevecht’ tussen (quasi) zieltogende tonaliteit en (als het ware) revolterende 12–toonsmuziek. Het onderwerp van de muzikale ‘communicatie’ is hier: onze verschijningsvormen zijn wel heel verschillend, maar in wezen zijn wij toch hetzelfde, of ‘verwant’ (want uit dezelfde onkenbare bron: de eeuwige muziek). – Deze uitwisselingen en dit wederzijdse doordringen vind je ook in eerdere hier gepresenteerde werken: zo wordt het Limburgs Volkslied door 12 tonen ‘op de schop genomen’ (1); en ze omranken met kleine motieven (en later met grof geschut) het tere kerstliedje (13); en in dit verband ook weer die prachtige verwerkingen van motieven uit het Middeleeuwse volksliedje (19. Rückblicke, dl.3); in 33 Variaties (6) doet ie dat met het Weense Brüderlein fein, dat op debutanten-bals fungeert als een soort Kehraus (9), laatste dans.
is Matty Niëls eigen KEHRAUS, zijn laatste dans. André Stolwijk, juli 2018. |