11a.
Schauspiel
(1973)

Naar de Luisterwijzer

Play

Vanaf ongeveer 1967 tot aan de voltooiing in 1978 werkte Niël aan zijn ‘magnum opus’: de opera Wege, vrij naar het blijspel Leonce und Lena van Georg Büchner.
Zie daartoe de beschouwingen van Fred van Leeuwen en Peter Soeters: Onderweg in het Land van Leonce und Lena, in: De twaalf tonen van Matty NIël, Stichting Matty Niël, Rosbeek 64, 1999, p.51–65. En: (Bidbook) Matty Niël WEGE, met daarin o.a.: libretto, toelichtende teksten door J.W.M. Slangen, uitgave Stichting Matty Niël 2017.
Georg Büchner (1813-1837) werd slechts 24 jaar oud! In dat korte leven schreef hij vier belangrijke werken. In het pamflet Der Hessische Landbote ruit hij met rabiate teksten de boeren op tot revolutie. De roman Lenz beschrijft de uitzichtloze leegheid van het bestaan: “So lebte er hin”. Het ‘Lustspiel’ Leonce und Lena is een vinnige satire, waarin de adel van ministaatjes volledig is losgezongen van de werkelijkheid: “Ongelukkige, u schijnt aan idealen te lijden!”. Het toneelstuk Dantons dood beschrijft hoe ook elke revolutie te pletter loopt op het menselijk tekort. Zijn (onvoltooide) theaterstuk Woyzeck werd mede beroemd door de gelijknamige opera van Alban Berg.
In tien jaren componeerde Niël verschillende muziekstukken, die geheel of gedeeltelijk zijn terug te vinden in de uiteindelijke partituur van de opera. Dat zijn:
Prologos, voor symfonie-orkest, (première LSO 28 september 1973) dat een bewerking is van het begin van Akte III, daar met de tekst:
Wir sind nur Mund, een gedicht van Rainer Maria Rilke, in de opera een sextet dat buiten de handeling staat. Zie hieronder bij 16.
Schauspiel, een gedicht van Hermann Hesse (over Hermann Hesse zie bij 8. Stufen); het is een duo voor bariton (Valerio) en violoncello, dat eveneens buiten de handeling staat.

Het is niet bekend of Niël Schauspiel als een zelfstandige compositie heeft opgevat en later in de opera heeft geïncorporeerd. Het Duo ging in ieder geval in 1973 in première, waarvan dit een opname is. In de partituur van de opera is dit gedeelte eigenlijk een Trio: prins Leonce heeft bij de cellosolo en het door Valerio gezongen gedicht van Hesse nog een – als het ware in trance – gesproken tekst (hieronder in cursief erbij gevoegd).

  Valerio
“Langweilig Schauspiel, nimm ein End!
Ein andrer soll mein Sprüchlein sagen.
Ich hab’ entschieden kein Talent
den Dornenreif zu tragen.
Für mein geflicktes Flitterkleid
Gebt eines mir von warmer Wolle.
Und ein reinliches Glück ein würdiges Leid
Statt meiner erbärmlichen Rolle.”
Das Schicksal lacht: Du Narr, bleib hie
Und rassle mit den Messingsporen
Sonst ginge die göttliche Ironie
Deiner tragischen Rolle verloren.
  Prinz
Pan
Der grosse Pan
Pan schläft
Und die eherner Gestalten träumen
träumen vom alten Zaub'rer
Virgil

Träumen von Tarantella und Tamburin


träumen vol tiefen, tollen Nächten
Nächten voll masken, Fackeln und Gitarren
Ein Lazzaroni! *) Valerio!
Wir geh'n nach Italien!
 *) Lazzaroni is een figuur uit de Commedia del Arte: een bedelaar!
  • Bezetting: bas-bariton, violoncello.
  • Uitvoering: John Bröcheler bas-bariton, Jos Kamp violoncello
  • Opname: ROZ 23 oktober 1973, van een concert op kasteel Ehrenstein te Kerkrade, in het kader van een kunstmanifestatie door de Culturele Kring het Land van Rode i.s.m. Radio Omroep Zuid.
  • Opmerking: Een recente uitvoering van beide liederen door dezelfde uitvoerenden (inclusief dus: Ihr und Ich) vindt men ook op de door Ensemble 88 in 2008 uitgebrachte CD: Op Maat, Ensemble 88 speelt werk van Limburgse componisten.
Luisterwijzer
Het gedicht bestaat uit drie maal vier regels; de compositie heeft daarbij aansluitend drie delen. De overbrugging van de 4de naar de 5de en van de 8ste naar de 9de regel wordt gemaakt door een langere resp. korte cellosolo.
Je kunt de muzikale zetting van de teksten en de dynamische voordracht ervan opvatten als een soort uitvergrote dictie (zegging); grote intervallen (toons-afstanden), stevige verschillen van sterk – zacht en korte ritmische bewegingen tegenover lange tonen. Steeds worden daardoor tekstdeeltjes bijeengebracht in kleine muzikale motieven, met telkens eigen expressies. En er is een veelsoortige uitwisseling van die muzikale motieven tussen zang en cello, soms in sterke contrasten, of in imitatie, soms ook in een prachtig samenkomen (bijvoorbeeld op sagen in regel 2). De 3e strofe wordt gekenmerkt door pizzicati (tokkelende speelwijze) in de cello, die aan het einde afsluit met enkele gestreken dubbelgrepen en een flonkerende flageolet (een hoge toon, die ontstaat door verkorting van de snaar).